Belichting

Voor het maken van een foto is licht nodig. Hiermee wordt een bepaalde compositie belicht, wat weer wordt opgevangen door een lichtgevoelige film of chip (CCD-chip). Een goed belichte foto wordt door de volgende drie factoren bepaald:

  • Diafragma
  • Lichtgevoeligheid van de CCD-chip (ISO instelling, filmgevoeligheid)
  • Sluitertijd

Wanneer bovenstaande factoren in de juiste verhouding zijn ingesteld zal een goed belichte foto ontstaan. Te veel licht zorgt voor een overbelichte foto (kleuren zijn te licht) en te weinig licht geeft een onderbelichte foto (kleuren zijn te donker). De verhouding van deze instellingen heeft echter effect op hoe een bepaald beeld op de uiteindelijke foto getoond zal gaan worden. Diafragma heeft invloed op de scherptediepte van de foto (hoever voor en achter het punt waarop is scherpgesteld wordt op de foto nog scherp getoond), lichtgevoeligheid op grofkorreligheid (de scherpte van details, ruis) en sluitertijd op scherpte van bewegende objecten.

Het voorbeeld hiernaast laat boven de scherptediepte zien bij een diafragma van F2.0 (veel licht, weinig scherptediepte) en onder een diafragma F8.0 (weinig licht, veel scherptediepte).

Lichtgevoeligheid wordt middels de ISO instelling gedaan. Gangbare ISO waarden zijn 50, 100, 200, 400, 1600. Iedere volgende waarde is steeds een verdubbeling van de vorige. Een verdubbeling van de ISO waarde betekent dat de sluitertijd gehalveerd mag worden (b.v. van 1/30 naar 1/60) of het diafragma verkleind (b.v. van F4 naar F5.6). Hogere ISO waarden geven meer ruis. Moderne camera’s laten steeds minder ruis zien.

Voorbeeld

Een goede belichting heb je bij:

ISO-waarde = 100; sluitertijd = 1/125; diafragma = F5,6

De volgende combinaties geven dan ook een goede belichting:
100, 1/500, F2.8
100, 1/250, F4
100, 1/60, F8
200, 1/250, F5.6
200, 1/125, F8

De wenselijke instelling voor een standaard foto zal een zo groot mogelijke scherptediepte zijn in combinatie met zoveel mogelijk detail en geen bewegingsonscherpte.

Waarom dit zo is?
Algemene onderwerpen onderwater zijn b.v. vissen. Hoewel een ervaren fotograaf prachtige foto’s zal kunnen maken van een vis met bewegingsonscherpte zal het doel over het algemeen toch zijn de vis er mooi scherp op te krijgen. Een rustig bewegende vis vraagt dan al gauw 1/200 of sneller. Daarnaast haal je het beste resultaat door (voorzichtig) de vis dicht te benaderen. Met een groot diafragma (F2.8 of F4) geeft dit maar enkele milimeters scherpte vanaf het scherpstelpunt. Een klein diafragma is dus wenselijk (F8 of F11 b.v.)

Een ander algemeen onderwerp zou een rifoverzicht kunnen zijn. We kunnen dan met een iets langere sluitertijd toe, maar moeten nog wel in staat zijn de camera stil te houden. Bovendien willen we dan vaak nog meer scherptediepte, waardoor we een kleiner diafragma (F10 of F16) zullen kiezen.

Helaas is voor deze instelling veel licht nodig … en helaas hebben we onderwater nogal eens een tekort aan voldoende licht. Door een hoofdonderwerp op onze foto te kiezen kunnen we vaak ook met minder scherptediepte toe. Net genoeg om het onderwerp volledig scherp te krijgen, maar zodanig dat storende elementen op de voor of achtergrond onscherp blijven.

Geef een reactie